De zon schijnt al door de gordijnen als ik mijn ogen opendoe. In afwachting van de gebruikelijke pijntjes blijf ik nog even stil liggen… niks. Geen stijve gewrichten of pijnlijke nek. Ik voel me licht als een veertje. Even van genieten.
Naast me ligt A. nog rustig te slapen. Ik fluister zachtjes ‘Goedemorgen!’ in zijn oor. Mijn stem klinkt hoog en hees, dat feestje van gisteravond heeft er blijkbaar goed ingehakt.
In zijn slaap haalt hij naar me uit, ik kan hem maar net ontwijken. Nou zeg, die is blijkbaar nog heel ver weg.
Zachtjes kus ik hem op zijn wang. In zijn nek zie ik een ader kloppen. Dat smaakt naar meer. Voorzichtig kus ik me een weg naar het dunne velletje in zijn hals en bijt er voorzichtig in. Hmmm… bloed… lekker.
A. draait zich woest om en slaapt verder. Zijn abrupte beweging veroorzaakt een windvlaag die me bijna uit bed duwt. Nou ja, dan ga ik er maar gewoon uit. Ik gooi mijn benen over de rand en bots tegen iets zachts. O ja, natuurlijk: ik heb gisteren de klamboe opgehangen om te voorkomen dat ik de hele zomer word lekgeprikt. Maar de dunne stof geeft niet mee. Ik kijk naar mijn handen: waar zijn ze eigenlijk? Ook mijn benen zijn verdwenen. Hoe kom ik hier uit?
Naast me richt A. zich op. Hij steekt zijn hand uit. Ik blijf zitten in de verwachting dat hij me over mijn wang zal aaien. ‘Hebbes. Rotbeest.’ hoor ik hem zeggen. En daarna niets meer.
2022
Geef een reactie