De tijd staat stil

De tijd staat stil

Elke dag om 14.30 uur bellen we even. ‘Hoe gaat het vandaag? Wat heb je daarnet gegeten?’
Je zult antwoorden dat je een restje zuurkool met worst hebt opgewarmd en je afvragen waar de kinderen zijn. 
‘Die zijn buiten aan het ijshockeyen.’
Dan zul je willen weten wat de temperatuur is. 
‘Het is nu min vijftien, maar ze hebben warme kleren aan.’ 
Je zult ongerust zijn over je kleinkinderen. 
‘Nee hoor, ik hoef niet naar ze toe. Ik kan ze van hier af zien, ze hebben veel plezier.’

Elke dag hetzelfde gesprek. Terwijl we praten wordt de lucht donkerder. Over vijf minuten zal het heel hard sneeuwen. Dat was gisteren ook zo. En eergisteren. En de dag ervoor. 
Al 348 dagen is het 12 februari. De tijd blijft hangen. 
Het ijs wordt stroef door de sneeuw. De jongste zal vallen en huilend naar huis strompelen, zijn gehandschoende handen om zijn knie. Ida zal met de grote jongens bezems pakken om het ijs te vegen. Dan zal ze binnenkomen, zwart met witte vlekken, als een omgekeerde dalmatiër. 
‘Ik moet ophangen, mam, Sven is gevallen.’
Je zult vragen of het ernstig is. 
‘Nee hoor, op zijn knie, komt wel goed.’ 
Vervolgens zul je me advies geven om er ijs op te leggen. 
‘Doe ik. We bellen morgen weer. Blijf maar lekker binnen bij de verwarming.’

Ons gesprek verandert niet, maar wel de toon, het tempo, de zekerheid waarmee je antwoordt. 
De tijd staat stil. Maar niet het verval.


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *